De mogelijkheid om een collectieve vordering in te stellen werd bij wet van 28 maart 2014 ingevoerd in het Wetboek van economisch recht, onder titel 2 “Rechtsvordering tot collectief herstel” (in werking getreden op 1 september 2014). De collectieve vordering strekt ertoe een juridische basis in te voeren voor een groepsvordering tot herstel van schade door een onderneming toegebracht aan een groep van consumenten. Een dergelijke vordering moet een substantiële bijdrage leveren tot een betere naleving en verdediging van de consumentenrechten.
In het wetsontwerp wordt duidelijk vermeld dat het toepassingsgebied zich beperkt tot consumentengeschillen (B2C). Het kan in se dus niet worden uitgebreid tot andere rechtstakken, zoals het fiscaal recht.
Gezien noch in het Wetboek der Inkomstenbelastingen, noch in de Vlaamse Codex Fiscaliteit afwijkende bepalingen kunnen teruggevonden worden m.b.t. collectieve vorderingen, kan worden aangenomen dat in deze rechtstak de algemene bepalingen geformuleerd in het gerechtelijk wetboek moeten gevolgd worden. Deze kunnen worden teruggevonden in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek.
Van een volwaardige mogelijkheid tot het instellen van een collectieve vordering is binnen het fiscaal recht dus vooralsnog geen sprake. In geval van massaschade kan men trachten te werken via een vereniging, doch tot op heden kende dit geen groot succes. Voor de gevallen die buiten de klassieke tweepartijenverhouding vallen, biedt de mogelijkheid tot het samenvoegen van samenhangende zaken, alsook de procedure van tussenkomst een beperkte oplossing, doch indien er sprake is van massaschade zullen zij onvermijdelijk tekort schieten. In dat geval dient er naar alle waarschijnlijkheid nog steeds overgegaan te worden tot het instellen van individuele vorderingen.