Een bedrijfsleider huurt een kantoorruimte in een gebouw dat toebehoort aan zijn vennootschap. Vervolgens onderverhuurt hij deze kantoorruimte aan vier vennootschappen waarin hij eveneens bedrijfsleider is. Met verwijzing naar artikel 90, lid 1, 5° Wetboek Inkomstenbelasting meent de bedrijfsleider dat deze inkomsten belastbaar zijn als divers inkomen. De fiscale Administratie is van mening dat deze inkomsten dienen te worden gekwalificeerd als beroepsinkomsten.
Na onderzoek van de materiële elementen, feiten en vaststellingen besloot het Hof van Beroep te Antwerpen dat er sprake is van simulatie. Een overeenkomst is gesimuleerd wanneer de contracterende partijen niet alle gevolgen van deze overeenkomst hebben aanvaard en zij in feite andere gevolgen beogen of deze gevolgen willen teniet doen.
Het Hof kon meer bepaald vaststellen dat er geen sprake was van een exclusief genotsrecht in hoofde van de vier onderhuurders, hetgeen nochtans een essentieel kenmerk is van een huurovereenkomst. Daarenboven was krachtens de hoofdhuurovereenkomst onderverhuur enkel toegelaten mits schriftelijke toestemming van de verhuurder, maar kon er in de besproken zaak geen dergelijke toestemming worden voorgelegd.
Deze elementen doen het Hof besluiten dat de betrokken partijen niet alle gevolgen van de onderverhuurovereenkomsten hebben aanvaard. De werkelijke wil van de partijen bestond erin, volgens het Hof, om aan de bedrijfsleider een vergoeding te betalen voor zijn geleverde prestaties als bedrijfsleider van de vier vennootschappen. De huurvergoedingen werden dan ook als beroepsinkomsten belastbaar gesteld (tegen de progressieve tarieven).
Deze zaak toont opnieuw aan dat een degelijke dossieropbouw en professionele bijstand van cruciaal belang zijn. Neem tijdig een fiscaal advocaat onder de arm.
Contacteer LAUWERS & SEUTIN Fiscale Advocaten met al uw vragen en/of opmerkingen hieromtrent.