Bij arrest dd. 21 februari 2013 oordeelde het Hof reeds dat de rechtbanken van eerste aanleg de mogelijkheid dienen te hebben om voor wat betreft de geldboeten die in toepassing van 70, §2, 1e lid WBTW worden opgelegd (niet uitreiken factuur of uitreiken onjuiste factuur) een uitstel te verlenen.
Het feit dat enkel de correctionele rechtbank een uitstel zou kunnen verlenen voor wat betreft de in het WBTW opgenomen strafrechtelijke sancties achtte het Hof niet in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel.
Ongeacht of het uitstel wordt verleend door de correctionele rechtbank of door een ander rechtscollege, zoals de rechtbank van eerste aanleg, kan het uitstel de veroordeelde er immers toe aanzetten zijn gedrag te wijzigen, door de dreiging om, indien hij zou recidiveren, de veroordeling tot betaling van een geldboete uit te voeren. Bovendien blijkt reeds uit het sociaal recht dat de wetgever een uitstel niet onverenigbaar acht met een geldboete die wordt opgelegd door een andere overheid dan een strafgerecht.
Het Hof is blijkens een arrest dd. 27 maart 2014 van oordeel dat eenzelfde redenering van toepassing is voor wat betreft de in artikel 444 van het WIB 92 bedoelde belastingverhogingen, die verschuldigd kunnen zijn bij niet aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte.