De gewestelijk directeur verklaart het bezwaarschrift van de belastingplichtige ontvankelijk, maar ongegrond. De belastingplichtige dient vervolgens een vordering bij de rechtbank in tegen deze afwijzing ten gronde. De vraag stelt zich of de rechter dan kan weigeren de zaak ten gronde te onderzoeken omdat het bezwaarschrift onontvankelijk was (bijvoorbeeld wegens laattijdigheid)?
Zowel de rechtbank als het hof van beroep te Luik oordeelden van wel. Ze argumenteerden dat aangezien het indienen van een geldig bezwaarschrift een ontvankelijkheidsvoorwaarde is voor de vordering in rechte, ook de vordering in rechte onontvankelijk was.
Maar ze werden hierin niet gevolgd door het Hof van Cassatie dat in een arrest van 31 januari 2014 gesteld heeft dat aangezien de gewestelijk directeur de ontvankelijkheid had aanvaard, de vordering in rechte van de belastingplichtige geen betrekking had op de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. De rechter zou het algemeen ‘beschikkingsbeginsel’ en de grenzen van het geschil waarvoor hij werd gevat, overschrijden door te oordelen dat het bezwaarschrift niet regelmatig was ingediend en bijgevolg onontvankelijk was.
Kortom, de onregelmatigheid van de bezwaarprocedure mag niet voor het eerst worden ingeroepen voor de rechtbank. Ook kan enkel de belastingplichtige een vordering in rechte inleiden en de rechtbank kan de toestand van de belastingplichtige niet verzwaren.
Advocatenkantoor Th. Lauwers, dat gespecialiseerd is onder meer in de fiscale procedure, blijft ter beschikking indien u hieromtrent vragen heeft.