De regeling rond het onbelast bijverdienen is in strijd met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatieverbod. Dat bevestigde het Grondwettelijk Hof in een arrest van 23 april 2020.
Door middel van deze wet kon eenieder die in hoofdberoep als werknemer, ambtenaar, gepensioneerde of zelfstandige werkt tot 6.340 EUR per jaar onbelast bijverdienen in het kader van het verenigingswerk, occasionele diensten tussen burgers en diensten van deeleconomie via een erkend platform. Indien men aan de toepassingsvoorwaarden voldoet van één van de drie pijlers, is er tevens een resem aan sociaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke bepalingen niet van toepassing.
De regeling deed heel wat stof opwaaien en werd al zeker niet populair onthaald door diverse belangengroepen, waaronder vakbonden en werkgeversorganisaties. Enkele hiervan stelden dan ook een beroep tot vernietiging van de desbetreffende regeling in bij het Grondwettelijk Hof.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde in haar arrest dat de wetgeving wel degelijk een schending van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van niet-discriminatie inhoudt. Het Hof ziet in het bijzonder een probleem in het feit dat een verenigingswerker, die dezelfde activiteiten uitoefent als een werknemer in het kader van een arbeidsovereenkomst, volledig onttrokken wordt aan de arbeidswetgeving. Ook het statuut van occasioneel dienstverlener is discriminatoir: dit statuut is in tegenstelling tot zelfstandigen niet onderworpen aan de sociale zekerheid noch aan fiscale verplichtingen. Aan het verschil in behandeling wordt volgens het Hof geen verantwoording gegeven.
Tot slot wordt er ook niet aangetoond dat het verschil in behandeling tussen dienstverleners via erkende elektronische platforms en zelfstandigen een vrijstelling van de arbeidswetgeving, het socialezekerheidsstelsel en fiscale verplichtingen kan verantwoorden.
De gevolgen van de vernietigde wet blijven echter nog gehandhaafd voor de activiteiten uitgeoefend tot en met 31 december 2020.