Het Hof van Cassatie heeft beslist dat voor de terugvordering van roerende voorheffing niet alleen een bezwaarschrift, maar ook een rechtsvordering binnen vijf jaar moet worden ingesteld. Deze uitspraak brengt belangrijke duidelijkheid over de termijnen waarbinnen belastingplichtigen hun rechten moeten veiligstellen en kan grote gevolgen hebben voor zowel hen als de fiscale Administratie.
Terugvorderingstermijn
Veel belastingplichtigen zijn zich er niet van bewust dat zij roerende voorheffing (RV) of bedrijfsvoorheffing (BV), die ten onrechte werd ingehouden, kunnen terugvorderen. Dit geldt in het bijzonder voor buitenlandse beleggers en ondernemingen die dividenden, interesten of royalty’s ontvangen. De regelgeving en termijnen omtrent deze terugvordering zijn strikt en complex.
Het recht op terugvordering moet worden uitgeoefend binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op de betaling van de voorheffing. In de praktijk volstond het tot op heden om binnen deze termijn een administratief bezwaarschrift in te dienen. Dit bezwaarschrift schorste de verjaring. Na een negatieve beslissing op dit bezwaar kon binnen een termijn van meestal drie maanden een rechtsvordering worden ingesteld.
De Fiscale Administratie bevestigde deze procedure onder andere op haar website, waarbij niet-inwoners werd geadviseerd tijdig een aanvraag in te dienen, die als bezwaar werd behandeld. Het arrest van het Hof van Cassatie nuanceert deze procedure echter: indien de administratie niet tijdig beslist of het bezwaar zonder oordeel afwijst, is het niet voldoende om uitsluitend een administratieve aanvraag in te dienen. In dat geval dient ook binnen dezelfde vijfjarige termijn een rechtsvordering te worden ingesteld.
Hieruit volgt dat een administratieve aanvraag niet in alle gevallen voldoende is om verjaring te schorsen. Belastingplichtigen dienen derhalve attent en tijdig op te treden, en indien nodig parallel een gerechtelijke procedure op te starten om hun rechten te waarborgen. Dergelijke afweging dient op voorhand te worden gemaakt.
Deze ontwikkeling verplicht belastingplichtigen tot een meer proactieve benadering. Het is niet langer aan te raden passief af te wachten. Met name buitenlandse investeerders, werkgevers en hun adviseurs zullen vaker geneigd zijn om preventief ook een rechtsvordering in te stellen, naast het administratief bezwaar. Dit zal naar verwachting leiden tot een verhoogde werklast voor zowel de rechtbanken als de Fiscale Administratie.
De rechtspraak onderstreept de noodzaak van een wettelijke regeling die expliciet bepaalt dat een administratieve aanvraag de verjaring opschort. Een dergelijke wetgevende maatregel zou rechtszekerheid vergroten en voorkomen dat belastingplichtigen onnodig juridische procedures zouden starten en de rechtbanken belasten.
Recente Rechtspraak over de Terugvordering van Roerende en Bedrijfsvoorheffing: Nieuwe inzichten van Hof van Cassatie en Grondwettelijk Hof
De procedure voor het terugvorderen van te veel betaalde roerende voorheffing (RV) en bedrijfsvoorheffing (BV) werd recentelijk verduidelijkt door het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof. Deze uitspraken geven belangrijke duidelijkheid over de wijze en timing waarop belastingplichtigen hun rechten kunnen uitoefenen. Ze dragen bij aan een efficiëntere en transparantere afhandeling van terugvorderingen.
Achtergrond: uitputtingsvereiste en vijfjarige terugvorderingstermijn
Traditioneel moesten belastingplichtigen eerst een administratief beroep, een bezwaarschrift, indienen bij de Fiscale Administratie voordat zij een rechtsvordering konden instellen. Deze “uitputtingsvereiste” geeft de administratie de kans om een beslissing te nemen voordat de rechter wordt betrokken.
Daarnaast geldt een wettelijke termijn van vijf jaar om een terugvordering in te dienen. Deze termijn begint te lopen vanaf 1 januari van het jaar na de betaling van de voorheffing en voorkomt dat aanspraken onbeperkt openblijven, het wordt in de tijd beperkt..
Arrest Hof van Cassatie van 21 december 2023
Het Hof van Cassatie oordeelde dat de uitputtingsvereiste niet geldt als er geen administratieve beslissing is genomen. Dit is bijvoorbeeld het geval als er geen inning heeft plaatsgevonden of geen kennisgeving daarvan werd verstuurd. In zulke gevallen bestaat er geen beslissing waartegen bezwaar mogelijk is.
Belastingplichtigen kunnen in die situaties rechtstreeks een rechtsvordering instellen, zonder eerst een administratief beroep te moeten indienen. Dit vereenvoudigt het proces om het recht op terugvordering te doen gelden.
Het Hof benadrukte dat de wetgever een verjaringstermijn van vijf jaar wilde vastleggen waarbinnen een rechtsvordering moet worden ingesteld als er geen administratieve beslissing is. De vijfjarige termijn werd aldus gehandhaafd.
Arrest Grondwettelijk Hof van 13 maart 2025
Het Grondwettelijk Hof bevestigde deze visie en oordeelde dat het verschil in behandeling tussen belastingplichtigen die wel of niet een inning hebben ontvangen, geen ongerechtvaardigd onderscheid is.
Het Hof oordeelde dat er zonder inning of kennisgeving geen sprake is van een administratieve beslissing waartegen bezwaar kan worden ingesteld. Daardoor staat het de belastingplichtige vrij om binnen vijf jaar rechtstreeks de rechter te benaderen.
Wat betekent dit concreet voor de praktijk?
Het risico op verjaring
Uit de recente arresten blijkt dat een aanvraag bij de fiscus de verjaring niet schorst. Wanneer binnen vijf jaar geen gerechtelijke stappen worden ondernomen, kan de vordering verjaren, zeker als de fiscus traag reageert.
Toegenomen druk op belastingplichtigen
Belastingplichtigen voelen zich daardoor vaker genoodzaakt om uit voorzorg een dagvaarding bij de rechtbank in te dienen, ook wanneer de administratie nog geen beslissing heeft genomen. Hiermee wordt de zaak formeel geregistreerd en wordt de verjaring voorkomen, terwijl de administratieve behandeling nog loopt.
Effecten op de fiscale praktijk
Deze situatie doet zich met name voor bij:
- Werkgevers en hun dienstverleners, zoals sociale secretariaten, die bedrijfsvoorheffing wensen terug te vorderen;
- Belgische en buitenlandse beleggers die roerende voorheffing willen recupereren op dividenden, interesten of royalty’s, waarop ten onrechte geen vrijstelling of vermindering werd toegepast.
Vergelijking met andere fiscale procedures
De problematiek vertoont gelijkenissen met die bij diverse rechten en taksen (WDRT). Ook daar leidde het ontbreken van een schorsende werking van een administratief verzoek tot een toename van preventieve dagvaardingen. Om dit tegen te gaan, wijzigde de wetgever in 2024 artikel 202/8/1 WDRT, waarbij een administratief terugbetalingsverzoek voortaan wel de verjaring schorst. Naar verwachting zal een soortgelijke regeling voor roerende en bedrijfsvoorheffing spoedig volgen.
Vertrouwen en Rechtszekerheid: Bescherming tegen Verjaring
Hoewel in fiscale zaken een strikte verjaringstermijn geldt, kunnen belastingplichtigen bescherming vinden in de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Het Hof van Cassatie erkent dat het vertrouwensbeginsel niet automatisch ondergeschikt is aan het legaliteitsbeginsel. Wanneer de fiscus langdurig communiceert dat een administratief verzoek tot terugbetaling volstaat, mogen belastingplichtigen erop vertrouwen dat dit effectief zo is. Dit wordt versterkt door duidelijke richtlijnen die dit standpunt bevestigen.
Invloed van Onvolledige Procedure-informatie
Volgens de wet op openbaarheid van bestuur begint de verjaringstermijn niet te lopen zolang essentiële procedurele informatie ontbreekt. Structurele foutieve informatieverstrekking door de fiscus over procedures en termijnen kan leiden tot een verlenging van de verjaring of zelfs tot aansprakelijkheid van de overheid. Hierdoor ontstaat voor belastingplichtigen die ondanks een tijdige en correcte aanvraag geconfronteerd worden met verjaring, de mogelijkheid om zich te beroepen op overheidsaansprakelijkheid en een schadevergoeding te claimen.
Internationale Bescherming voor Buitenlandse Belastingplichtigen
Voor buitenlandse belastingplichtigen die onterecht ingehouden roerende voorheffing wensen terug te vorderen, bieden internationale verdragen extra waarborgen. Hoewel de meeste dubbelbelastingverdragen geen specifieke verjaringsregels bevatten, benadrukt het OESO-commentaar het belang van een snelle en correcte terugbetaling. Een systeem dat leidt tot structurele vertragingen of dat buitenlandse belastingplichtigen verplicht om een gerechtelijke procedure te starten, kan in strijd zijn met deze internationale normen.
Naleving van Verdragsverplichtingen en Gelijke Behandeling
België moet deze verdragen te goeder trouw toepassen, zoals vereist door het Weens Verdrag inzake verdragen. Wanneer een rechtsvordering verjaart ondanks een tijdige administratieve aanvraag, stelt dat deze verplichting onder druk. Ook het ontbreken van een duidelijke terugbetalingsregeling voor buitenlandse belastingplichtigen werpt vragen op over mogelijke discriminatie en een onevenredige werklast, wat potentieel in strijd is met internationaal recht.
Conclusie
De recente arresten van de hoogste rechtscolleges hebben geleid tot rechtsonzekerheid over de verjaring van rechtsvorderingen na een tijdige aanvraag tot terugbetaling van bedrijfsvoorheffing of roerende voorheffing. Hoewel deze rechtspraak niet automatisch tot verjaring hoeft te leiden, blijft het risico reëel.
Een wetgevende verduidelijking is daarom noodzakelijk. Een aanpassing van artikel 368 WIB 1992, waarbij een administratief verzoek tot terugbetaling expliciet wordt erkend als een schorsende handeling, zou de vereiste rechtszekerheid bieden.
Zonder tijdig wetgevend optreden dreigt een toename van preventieve rechtsvordering, louter om verjaring te vermijden. Dit zal de administratieve en gerechtelijke capaciteit verder onder druk zetten. Duidelijke wetgeving vóór eind 2025 is dan ook essentieel om zowel de procedurele efficiëntie te waarborgen als de rechtspositie van belastingplichtigen te versterken.