Het Vlaams decreet van 13 december 2013 “houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit” werd op 23 december 2013 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De bedoeling van deze Vlaamse Codex Fiscaliteit is om alle regelgeving betreffende de belastingen die de Vlaamse Belastingdienst int, in één codex te gieten. De codex bevat de bepalingen inzake de onroerende voorheffing, de verkeersbelasting, de belasting op inverkeerstelling, het eurovignet, de leegstandsheffing op bedrijfsruimten, en de verkrottingsheffing voor gebouwen en woningen.
Niet alle materies waarvoor het Vlaams Gewest bevoegd is, werden evenwel opgenomen in deze Vlaamse Codex. Zo wordt de planbatenheffing nog altijd in een aparte codex geregeld, namelijk in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Ook wordt er niets bepaald over de successie- en registratierechten. De Vlaamse minister van Financiën liet in de parlementaire bespreking optekenen dat de voorbereiding van de opname hiervan begonnen is. Logischer was geweest om alles meteen in één wetboek samen te voegen.
Deze nieuwe Vlaamse Codex betreft een heuse aanpassing. Het komt erop neer dat bijvoorbeeld wie wil nagaan welke vrijstellingen of verminderingen toepasbaar zijn in het Vlaams Gewest inzake onroerende voorheffing, niet meer moet kijken in de ‘Vlaamse’ versie van de desbetreffende artikelen 253 e.v. WIB 1992, maar nu wel de artikelen ‘2.1.5.0.1.’ e.v. van de ‘Vlaamse Codex Fiscaliteit’ moet naslaan.
Het Wetboek inkomstenbelasting werd opgeheven met de bepaling “zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaamse Gewest, laatst gewijzigd door het decreet van 21 juni 2013, met uitzondering van artikel 249, artikel 464 en titel IX”. Concreet moet de belastingplichtige nu in het wetboek van inkomstenbelastingen de artikelen halen die niet meer van toepassing zijn in het Vlaamse Gewest.
De grootste verwarring zal ontstaan door titel 3 van de Vlaamse Codex, namelijk de “Inning en invordering” die van toepassing is voor alle belastingen uit de codex. Deze titel bevat voor de onroerende voorheffing een procedure die zowel van toepassing is op deze materie waarvan de berekeningsbasis een federale bevoegdheid is als de andere bovengenoemde belastingen die uitsluitend onder de bevoegdheden van het gewest vallen.
Verder gaat het nieuwe artikel 3.3.3.0.1 van de Vlaamse Codex in tegen de aanslagtermijnen uit het wetboek van inkomstenbelastingen. De bepaling van de Vlaamse Codex stelt namelijk dat “voor de onroerende voorheffing de belasting of de aanvullende belasting mag worden geheven gedurende vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waarvoor de belasting is verschuldigd. Die termijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze codex of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.”
Zo valt ook de afwijking van artikel 3.5.2.0.1 tegenover artikel 371 van het Wetboek Inkomstenbelasting op.
Heel opmerkelijk is het nieuwe artikel 3.5.4.0.1 betreffende de onderzoeksdaden, hierin wordt gesteld dat elk bevoegd personeelslid in het kader van een bezwaarschrift van de kredietinstellingen alle inlichtingen kan vorderen waarvan de kredietinstellingen kennis hebben en die nuttig kunnen zijn. Deze bepaling wekt een resem onduidelijkheden op. De vraag kan gesteld worden of dit het einde is van het bankgeheim in het Vlaamse Gewest vanaf het ogenblik dat een bezwaarschrift betrekking heeft op de onroerende voorheffing.
De Codex brengt ook de gelijkschakeling van de bewijskracht van elektronische documenten en papieren documenten, zodat de aangifte voor de verkeersbelasting of het eurovignet ook elektronisch kan gebeuren. De harmonisatie van de betaaltermijn werd doorgevoerd op twee maanden, met uitzondering van het eurovignet.
Het decreet treedt grotendeels in werking met ingang van 1 januari 2014.
Het Advocatenkantoor Thierry Lauwers is uitsluitend gespecialiseerd in het fiscaal recht en kan u in deze problematiek bijstaan.
Wij blijven ter beschikking mocht u hieromtrent vragen en opmerkingen hebben.