Overeenkomstig artikel 356 WIB 92 kan de fiscale Administratie een subsidiaire aanslag vestigen wanneer de oorspronkelijke aanslag geheel of gedeeltelijk nietig werd verklaard om een andere reden dan de verjaring. Met de wet van 22 december 2009 houdende fiscale bepalingen werd in artikel 356 WIB 92 ingevoegd dat deze subsidiaire aanslag aan het oordeel van de rechter dient te worden voorgelegd binnen een termijn van zes maanden vanaf de rechterlijke beslissing tot nietigverklaring, waarbij de zaak bij de rechtbank ingeschreven blijft op de rol tijdens deze periode. Hiermee werd tegemoet gekomen aan het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 20 oktober 2009 waarbij het Hof stelde dat het ontbreken van enige termijn in artikel 356 WIB 92 afbreuk doet aan het rechtszekerheidsbeginsel.
Deze nieuwe termijn was onmiddellijk van toepassing, ongeacht het aanslagjaar, doch een afwijking werd voorzien voor aanslagen die voor de inwerkingtreding van de wet van 22 december 2009 geheel of ten dele nietig werden verklaard om een andere reden dan de verjaring. Voor deze aanslagen neemt de termijn van zes maanden om een subsidiaire aanslag te vestigen een aanvang op het ogenblik dat de uitspraak van de rechter in kracht van gewijsde is getreden. Talrijke belastingplichtigen zagen zo een ontsnappingsmogelijkheid aan de subsidiaire aanslag verhinderd aangezien zij er vanuit gingen dat de vestiging ervan niet langer mogelijk zou zijn wanneer de rechter een uitspraak had gedaan, zonder dat hierbij de zaak werd aangehouden op de rol, en dit conform het oude artikel 356 WIB 92. De rechtbank van eerste aanleg te Brugge stelde dienaangaande een prejudiciële vraag aan het Hof of een dergelijke regeling niet in strijd is met het niet-retroactiviteitsbeginsel.
Het Grondwettelijk Hof oordeelt in een arrest dd. 27 februari 2014, waarbij grotendeels wordt verwezen naar een eerder arrest dd. 18 mei 2011, dat deze vraag een negatief antwoord behoeft.
Een fiscaalrechtelijke regel kan immers, aldus het Hof, slechts als retroactief worden gekwalificeerd, wanneer hij van toepassing is op feitelijke handelingen en toestanden die definitief voltrokken waren op het ogenblik dat hij inwerking getreden is. In casu stelt het Hof daarentegen vast dat voor de wijziging van artikel 356 WIB 92 door de wet van 22 december 2009 een belastingplichtige zonder enige termijn aan een subsidiaire aanslag onderworpen kon worden, zodat deze bepaling geen definitieve toestand van ontheffing kon doen ontstaan.