Reeds enkele maanden geleden voerde de fiscus een onderzoek uit bij een syndicus die naast zijn officiële vertegenwoordigingsfunctie ook bijkomende diensten leverde aan de (voornamelijk gepensioneerde) bewoners van een residentie en dit aan deze bewoners ook doorrekende. Het ging hierbij onder andere over het leveren van maaltijden, medische verzorging en onderhoud van privatieve delen.
De btw-administratie was al snel van oordeel dat de vereniging van mede-eigenaars op deze manier een economische activiteit uitoefende en dus diende te worden onderworpen aan de btw. De vereniging van mede-eigenaars was iets minder opgezet met deze kwalificatie en verzette zich dan ook tegen het standpunt van de fiscus wat uiteindelijk uitmondde in een gerechtelijke procedure.
De kwestie waarover de rechters zich dienden uit te spreken was dus de volgende: “Kan een vereniging van mede-eigenaars die aan de bewoners bijkomende diensten verleent die verder gaan dan het normale onderhoud van de gemeenschappelijke delen, als een btw-plichtige kwalificeren?”
Zowel de Rechtbank van Eerste Aanleg als het Hof van Beroep zijn van mening dat dit kan. Het verweer van de vereniging van mede-eigenaars luidt dat zulks in strijd zou zijn met artikel 4 van het Btw-wetboek. Zij argumenteren met andere woorden dat hun atypische statuut een indeling als btw-belastingplichtige simpelweg onmogelijk maakt. Dit wordt echter tot tweemaal toe van de hand gewezen en het Hof benadrukt dat de organisatie of juridische structuur van de belastingplichtige geen invloed uitoefent op de eventuele btw-plicht.
Op deze manier wordt nu door de rechtspraak officieel bevestigd wat in de rechtsleer reeds langer verdedigd werd. Deze uitspraak wordt, gezien de onmiskenbare daadwerkelijke economische activiteit, dan ook op weinig kritiek onthaald. Desondanks mag het belang ervan zeker niet onderschat worden. Een gewaarschuwd syndicus is er immers twee waard!
Contacteer LAUWERS & SEUTIN Fiscale Advocaten met al uw vragen en/of opmerkingen hieromtrent