Belgische inwoners moeten de huurwaarde van zowel hun Belgische als hun buitenlandse onroerende goederen vermelden in hun Belgische belastingaangifte. Zelfs indien de onroerende goederen niet worden verhuurd. Voor Belgische onroerende goederen is dit het (lage) kadastraal inkomen. Maar voor buitenlandse onroerende goederen moet de werkelijke huurwaarde worden aangegeven. Het Europees Hof van Justitie oordeelde dat deze ongelijke behandeling strijdig is met het Europees recht. De vraag stelt zich dan ook hoe deze werkelijke huurwaarde moet worden bepaald indien het buitenlands verblijf niet wordt verhuurd. Om aan de onduidelijkheid enigszins tegemoet te komen, publiceerde de fiscale Administratie hierover recentelijk een circulaire. Deze circulaire zal echter geenszins een einde maken aan alle discussies hieromtrent.
De fiscale Administratie aanvaardt dat het door een buitenlandse overheid vastgestelde of uitdrukkelijk goedgekeurde fictieve inkomen voor het onroerend goed als huurwaarde in aanmerking kan worden genomen. Het kan inzonderheid gaan om:
– een voor het buitenlands onroerend goed geschatte brutohuur die daar in aanmerking wordt genomen voor de vestiging van een belasting;
– een forfaitair geraamde brutohuur die in het buitenland in aanmerking wordt genomen voor de vestiging van een belasting (bijvoorbeeld een brutohuurwaarde die op basis van referentiepercelen werd vastgesteld);
– het belastbaar inkomen voor het onroerend goed dat in het buitenland in aanmerking wordt genomen voor de berekening van een inkomstenbelasting.
Het document waaruit dit inkomen blijkt (bijvoorbeeld het aanslagbiljet, bescheiden van grondbelasting,…), geldt als verantwoordingsstuk.
Deze bepalingen worden in de circulaire toegepast op de aangifte van een in Frankrijk gelegen onroerend goed.
Uit nazicht blijkt dat deze bepalingen ook kunnen worden toegepast voor onroerende goederen gelegen in Nederland en in Spanje. Voor deze landen komt de circulaire tegemoet aan de uitspraak van het Hof van Justitie.
Maar in tegenstelling tot de situatie in voormelde landen, kunnen de nieuwe regels vervat in de circulaire bij de meeste andere Europese landen niet worden toegepast. In dergelijke gevallen zal de fiscale Administratie terugvallen op de discriminerende wettelijke bepalingen. Het spreekt voor zich dat een dergelijke werkwijze van de fiscale Administratie uiterst aanvechtbaar is voor de rechtbanken en hoven. Bovendien kan een positief vonnis met betrekking tot een aanslagjaar ook voor de daaropvolgende jaren tegen de fiscale Administratie worden ingeroepen.
Contacteer LAUWERS & SEUTIN Fiscale Advocaten met al uw vragen hieromtrent. Wij zorgen voor een persoonlijke en gerichte aanpak.