Ingevolge de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting is het tarief van de moratoriuminteresten, dit zijn de interesten waarop de belastingplichtige recht heeft ingeval van een terugbetaling van inkomstenbelastingen, in alle omstandigheden 2 procentpunten lager dan het tarief van de nalatigheidsinteresten, dit zijn de interesten die de belastingplichtige zelf ten opzichte van de Staat verschuldigd is ingeval van een laattijdige betaling van inkomstenbelastingen.
Het tarief van de nalatigheidsinteresten bedraagt minimaal 4% en maximaal 10% en wordt jaarlijks aangepast om het te laten overeenstemmen met de economische realiteit. De aanpassing gebeurt in functie van de evolutie van de rentevoeten van de lineaire obligaties op 10 jaar.
Het Grondwettelijk Hof acht het verschil in behandeling geoorloofd. Een verzoekschrift dat door het kantoor werd ingediend werd verworpen. Het Hof baseert zijn stelling op de bijzondere hoedanigheid van diegene die de interesten betaalt in geval van moratoriuminteresten, namelijk de Staat. Daarenboven acht het Hof de onderscheiden behandeling ook verantwoord vanuit de bezorgdheid om speculatie in hoofde van de belastingplichtige tegen te gaan.
De liefhebber van grondrechten blijft alvast op zijn honger zitten. Het lijkt ons een verdere afbrokkeling in te houden van de fundamentele rechten van de belastingplichtige, daar waar beide soorten interesten van bij aanvang werden opgevat als een schadevergoeding ten bate van een schuldeiser wiens schuldenaar ten onrechte gelden van de schuldeiser onder zich hield. Wanneer men van oordeel is dat het algemeen belang door deze omstandigheid meer schade ondervindt dan het particulier belang dan kent men de Staat, in volstrekt gelijkaardige omstandigheden, ongerechtvaardigde privileges toe. Dit is alvast een zeer gevaarlijke evolutie.