Het Hof van Beroep in Brussel heeft op 25 april 2023 geoordeeld over de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen. De rechtbank oordeelde dat deze jaarlijkse taks in strijd was met het dubbelbelastingverdrag tussen België en Luxemburg.
De rechtbank specificeerde dat het BE-LUX DBV van toepassing is op “belastingen op inkomen en vermogen” en dat het Verdrag in zijn artikel 2, § 1 en § 2, een “autonome, fundamentele en algemene” definitie van belastingen bevat, die niet alleen van toepassing is op belastingen op het totale vermogen, maar ook op belastingen op elk afzonderlijk goed dat het samenstelt.
Bovendien stelt artikel 2, § 4 dat de BE-LUX DBV ook van toepassing is op “elke gelijke of soortgelijke belasting die in de toekomst zou worden geheven en die wordt toegevoegd aan of vervangt de bestaande belastingen”.
Hierdoor bepaalt het Hof ook dat een belasting die gelijk of substantieel vergelijkbaar is met de belastingen genoemd in de lijst van artikel 2, § 3, automatisch onder de BE-LUX DBV valt, zonder dat het nodig is om te onderzoeken of het een belasting op inkomen of vermogen is in de zin van artikel 2, § 1 en § 2 van de BE-LUX DBV.
Artikel 2, § 4, maakt het dus mogelijk om het toepassingsgebied van het Verdrag uit te breiden, omdat wanneer een latere belasting “substantieel vergelijkbaar” is met een dergelijke “speciale belasting”, deze ook automatisch kan worden gedekt door het Verdrag, zelfs als het geen “belasting op inkomen of vermogen” is in de zin van artikel 2, § 1 en § 2. De lijst van belastingen genoemd in artikel 2, § 3 van de BE-LUX DBV is daarom niet uitputtend.
Recht om zich op het Verdrag te beroepen
Het Hof van Beroep in Brussel bevestigt zijn inmiddels gevestigde jurisprudentie en herhaalt dat Luxemburgse beleggingsfondsen (SICAV) kunnen profiteren van de toepassing van verdragen in de zin van artikel 4, § 1 van de BE-LUX DBV, op voorwaarde dat de belastingplichtige zo nauw verbonden is met een staat dat hij kan worden onderworpen aan een belasting die onder de BE-LUX DBV valt (namelijk een belasting op inkomen of vermogen).
Het feit dat men onderworpen is aan een belasting die onder de BE-LUX DBV valt, is voldoende, ongeacht of de belasting daadwerkelijk wordt betaald of niet. Deze verduidelijking door het Hof is belangrijk omdat er een verschil is tussen de Nederlandse en Franse versies van artikel 4 van de BE-LUX DBV en dat de Franse versie, met de woorden “elke persoon die aan belasting is onderworpen”, moet prevaleren boven de Nederlandse versie die “iedere persoon wiens inkomen (…) aan belasting is onderworpen” vermeldt, waarmee het in overeenstemming is met het OESO-modelverdrag dat spreekt van “onderworpen zijn aan belasting”, en dus geen daadwerkelijke belastingheffing vereist zoals de Nederlandse tekst suggereert, maar slechts onderwerping aan belasting[1].
Bovendien specificeert het Hof dat een Luxemburgse SICAV in principe vrijgesteld is van Luxemburgse inkomstenbelasting, maar dat het onderworpen is aan de abonnementstaks, die een vermogensbelasting vormt, en dat het ook onderworpen is aan bronverhoudingen op lokale inkomsten en onroerendgoedbelasting.
“De Luxemburgse SICAV’s zijn onderworpen aan artikel 4, § 1 van de BE-LUX DBV”.
Artikel 22, § 4 geeft de bevoegdheid om belasting te heffen aan de woonstaat, dat wil zeggen de staat waar de collectieve beleggingsinstelling is gevestigd. Daarom concludeert het Hof van Beroep in Brussel in de vier arresten dat alleen Luxemburg bevoegd is om vermogensbelasting te heffen en dat België een vrijstelling had moeten verlenen.
Het Hof van Beroep heeft dus de vonnissen van de Rechtbank van Eerste Aanleg in Brussel bevestigd, waarbij de Belgische staat wordt veroordeeld tot het terugbetalen van de betaalde bijdrage, vermeerderd met moratoire interesten volgens artikel 142/2 van het wetboek der successierechten vanaf de datum waarop de terugbetaling van de bijdrage werd gevraagd.
Een belangrijke overwinning voor LUXEMBURGSE SICAVS
Samenvattend heeft het Hof van Beroep in Brussel zijn eerdere jurisprudentie herhaald dat Luxemburgse SICAVs zich kunnen beroepen op de BE-LUX DBV om de betaalde abonnementstaks terug te vorderen, ondanks eerdere jurisprudentie van het Hof van Cassatie.
We moeten wachten op de beslissing van het Hof van Cassatie, dus de zaak blijft in behandeling. Toch zullen deze arresten een positieve impact hebben op de terugvordering van andere belastingen, zoals de teruggave van roerende voorheffing op dividenden, evenals de jaarlijkse belasting op effectenrekeningen.
Lauwers Fiscale Advocaten in belastingrecht blijven tot uw beschikking om u te begeleiden, alle nodige hulp te bieden en uw vragen over dit onderwerp te beantwoorden.
[1] F., Soetart, C., Vandepitte et J., Decin, « La taxe d’OPC belge sur SICAV luxembourgeoise : nouvelle tournure », Fiscalité des placements, TBF-RFP, 2023, p. 89.