Ook onderling verbonden ondernemingen dienen met elkaar te handelen volgens het at arm’s length-principe. Dit beginsel houdt in dat de prijs die voor een bepaalde verrichting tussen die verbonden ondernemingen is bedongen, dient overeen te stemmen met de prijs die onafhankelijke ondernemingen voor dezelfde of vergelijkbare verrichtingen onder dezelfde voorwaarden zouden hebben bedongen.
Wanneer ondernemingen elkaar een bepaald voordeel verschaffen ( een te lage verkoopprijs, een te hoge aankoopprijs, de kwijtschelding van een schuld, etc.), zonder enige tegenprestatie of indien deze verrichting strijdig is met de normale gang van zaken in het handelsverkeer, is er sprake van een abnormaal of goedgunstig voordeel.
Zulk abnormaal of goedgunstig voordeel wordt overeenkomstig artikel 26 WIB in beginsel als verworpen uitgave toegevoegd aan de belastbare winst van de onderneming die het voordeel verstrekt.
De toevoeging aan de eigen winst vindt geen toepassing wanneer het abnormaal of goedgunstig voordeel in hoofde van de genieter in aanmerking komt voor het bepalen van zijn belastbare inkomsten.
In afwijking van het voorgaande somt het tweede lid van artikel 26 WIB echter drie gevallen op waarbij de verleende voordelen steeds bij de winst van de verstrekker worden gevoegd, zelfs indien deze in aanmerking komen om te worden belast in hoofde van de verkrijger. Zulks is het geval indien de voordelen worden verleend aan (1) een buitenlandse verbonden onderneming, (2) een buitenlandse onderneming of inrichting gevestigd in een belastingparadijs of (3) een buitenlandse belastingplichtige die gemeenschappelijke belangen heeft met de hiervoor vermelde onderneming of inrichting.
Om te beoordelen of een voordeel abnormaal of goedgunstig is, dient rekening te worden gehouden met de specifieke economische omstandigheden waarin verbonden ondernemingen zich bevinden. Een verrichting die a priori als abnormaal beschouwd kan worden, kan gelet op de situatie binnen de groep van ondernemingen toch als normaal worden beschouwd.
In dezelfde zin oordeelde ook de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge.
Het niet-aanrekenen van interesten en een verlaagde huurprijs vanwege de moedermaatschappij ten voordele van een dochtermaatschappij die zich in een precaire financiële situatie bevindt, zijn niet abnormaal of goedgunstig, nu daardoor mogelijks het faillissement van de dochtermaatschappij afgewend is geworden, de toekomstige investeringen veilig werden gesteld en de reputatie van de groep gevrijwaard is geworden.
Een concrete analyse geval per geval dringt zich dus steeds op.
Contacteer LAUWERS & SEUTIN Fiscale Advocaten voor al uw vragen en/of opmerkingen hieromtrent.