Skip to main content

Het hof van beroep te Brussel heeft een arrest geveld over de toekenning van een abnormaal en goedgunstig voordeel dat voortvloeit uit een kapitaalverhoging door inbreng van een schuldvordering door een (groot)moedervennootschap in haar kleindochter. Het voordeel wordt belast in hoofde van de moedervennootschap omdat zij ingestemd heeft met de kapitaalverhoging en de modaliteiten ervan.

Abnormale of goedgunstige voordelen

Vennootschappen moeten alleen belasting betalen over de winst die ze daadwerkelijk hebben gemaakt, niet over potentiële winst. Uitzonderingen zijn abnormale of goedgunstige voordelen. Door een dergelijk voordeel toe te kennen, loopt een vennootschap winst mis die ze had moeten maken. Tenzij ze in aanmerking worden genomen voor de berekening van de in België belastbare inkomsten van de verkrijger, worden deze voordelen toegevoegd bij de eigen winst van de verstrekker (art. 26 WIB 1992).

Hof van beroep Brussel

De belastingplichtige moedervennootschap (A) is meerderheidsaandeelhouder (80%) van haar Belgische dochtervennootschap (B). De dochtervennootschap (B) verkeerde in financiële problemen na jaren van zware investeringen om de omzet te verhogen. Dit werd gevolg door een kapitaalverhoging van € 11.825.426,00. De kapitaalverhoging werd gerealiseerd door een Luxemburgse (groot)moedervennootschap (C) door een inbreng in natura. De vennootschap (B) had op het moment van de kapitaalverhoging een schuld van € 11.825.426,00 bij de Luxemburgse (groot)moedervennootschap (C). De Luxemburgse (groot)moedervennootschap (C) bracht haar schuldvordering in op het moment van de kapitaalverhoging en ontving hiervoor 11.825.426 nieuwe aandelen, zonder vermelding van de nominale waarde. De nieuwe aandelen werden uitgegeven tegen een uitgifteprijs van € 1,00 per aandeel.

Volgens de Belgische Staat moet een bedrag van € 11.440.653,10 als abnormaal en goedgunstig voordeel worden toegevoegd aan de winst van de moedervennootschap (A) op grond van artikel 26 WIB 1992. De Belgische Staat is van mening dat de Luxemburgse (groot)moedervennootschap (C) zich verrijkt heeft ten nadele van de Belgische vennootschap en waarbij de moedervennootschap (A), als hoofdaandeelhouder, de beslissing tot kapitaalverhoging heeft genomen.

De vraag in deze zaak is of dit voordeel op grond van artikel 26 WIB92 moet worden toegerekend aan de eigen winst van de moedervennootschap (A) en dus in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van haar belastbare inkomsten.

Is het een voordeel in de zin van artikel 26 WIB92?

De waarde van € 1,00 per nieuw uitgegeven aandeel in de Belgische dochtervennootschap (B) op het moment van de kapitaalverhoging, was vele malen lager dan de waarde van de aandelen. De boekhoudkundige intrinsieke waarde was tijdens de kapitaalverhoging bijna een derde hoger (€ 1,29) dan de waarde die werd gebruikt op het moment van de inbreng (€ 1,00). Er was ook geen bewezen tegenprestatie voor het toegekende voordeel. Het belastbare vennootschapsvermogen van de moedervennootschap (A) was wel degelijk verarmd, aangezien ze duidelijk een deel van haar vermogen opgaf door de transactie.

Heeft de moedervennootschap (A) deelgenomen aan de verrichting?

Voor de toepassing van artikel 26 WIB92 volstaat het dat is aangetoond dat een Belgische vennootschap een voordeel toekent waarop het betrekking heeft. De moedervennootschap (A) maakte gebruik van haar stemrecht op de Algemene Vergadering. De Algemene Vergadering vormt het sluitstuk van de bepaling van de waarde. Door de kapitaalverhoging aan die waarde toe te staan, stond de belastingplichtige wel degelijk het doorvoeren van die kapitaalverhoging zelf toe.

Volgens het hof heeft moedervennootschap (A) door het toestaan van de kapitaalverhoging aan de concreet bepaalde waarde, wel degelijk het doorvoeren van die kapitaalverhoging tegen die waarde toegestaan en kon het abnormaal voordeel bij haar worden belast. Dat vennootschap (A) strikt genomen geen partij was bij de kapitaalverhoging belet volgens het hof niet dat zij door de kapitaalverhoging waarmee zij als hoofdaandeelhouder heeft ‘ingestemd’, geacht kan worden het voordeel te hebben ‘verleend’ en dat het voordeel dus bij haar kan worden belast.