Wanneer de zaakvoerder aan een vennootschap een goed verkoopt met uitstel van betaling door inschrijving op de rekening-courant, kan deze inschrijving worden beschouwd als een geldlening. Dit heeft als gevolg dat de intresten die door de vennootschap worden betaald onder voorwaarden kunnen worden geherkwalificeerd als dividend en dus niet van de bedrijfswinst kunnen worden afgetrokken.
Neem bijvoorbeeld een zaakvoerder die een quasi-inbreng van een handelsfonds in de vennootschap doet. Als tegenprestatie wordt een vordering op de rekening-courant geboekt.
- Op de rekening-courant werd een intrest toegekend van 6,75 %.
- In bepaalde boekjaren werd maar zeer weinig terugbetaald omdat de vennootschap geïnvesteerd had in een onroerend goed.
- Het totale bedrag op de rekening-courant was pas volledig aangezuiverd 7 jaar nadat de vordering op de rekening-courant initieel werd geboekt.
- Een verslag van de revisor vermelde uitdrukkelijk dat als tegenprestatie voor de inbreng een schuld op de rekening-courant was ontstaan.
Onder deze omstandigheden werd in recente rechtspraak beoordeeld dat hier wel degelijk sprake was van een geldlening.
De kwalificatie als geldlening, brengt ingrijpende fiscale gevolgen met zich mee. De intresten die op de lopende rekening worden toegekend, worden geherkwalificeerd als dividend in die mate dat:
- deze intrest hoger is dan de geldende marktrente en;
- het totaalbedrag van de rentegevende voorschotten hoger is dan de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk, verhoogd met het fiscaal gestort kapitaal bij het einde van het belastbaar tijdperk.
Deze herkwalificatie leidt ertoe dat de betaalde intresten dienen te worden toegevoegd aan de belastbare winst van de vennootschap en dus niet in aftrek kunnen worden genomen.
Contacteer Lauwers Fiscale Advocaten met al uw vragen en/of opmerkingen in dit verband.