Het doel van de DBI-regeling of regeling van de definitief belaste inkomsten is het vermijden van een dubbele belasting op de overdracht van dividenden tussen vennootschappen (zie ons artikel: Wat zijn Definitief Belastbare Inkomsten (DBI)?). Dit regime maakt het mogelijk om alle winsten, dividenden en meerwaarden die door aandelen van de investerende vennootschap worden gegenereerd, af te trekken. In de zaak C-389/18 Brussels Securities veroordeelde het Hof van Justitie de volgorde waarin aftrekbare inkomsten moeten worden afgetrokken van de belastbare winst.
Het Hof van Justitie is namelijk van mening dat “de moeder-dochterrichtlijn zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de door een moedermaatschappij van haar dochteronderneming ontvangen dividenden eerst worden opgenomen in de belastinggrondslag van de moedermaatschappij, dat vervolgens 95 % van het bedrag van die dividenden daar van kan worden afgetrokken, en het overschot daarna zonder beperking in de tijd kan worden overgedragen naar volgende belastingjaren, waarbij deze aftrek voorrang heeft op een andere belastingaftrek waarvan de overdracht in de tijd beperkt is.”
De vennootschap kan de aftrek voor risicokapitaal slechts in mindering brengen tot het bedrag van de winst die overblijft na de vermindering van de definitief belaste inkomsten, zodat vennootschappen zich in een minder gunstige situatie bevinden dan wanneer zij in de loop van dat boekjaar geen gebruik hadden gemaakt van het stelsel van definitief belaste inkomsten.
Als gevolg daarvan kan een moedermaatschappij haar aftrek voor risicokapitaal niet volledig overdragen, wat resulteert in het heel of gedeeltelijk verlies van een belastingvoordeel.
Het advies van Lauwers
Wij raden u aan een bezwaar in te dienen op basis van deze uitspraak als uw aftrek op grond van deze prioriteitsvolgorde werd afgewezen.