Skip to main content

De fiscus legt middels enkele processen-verbaal een aantal boeten op aan een belastingplichtige voor beweerde inbreuken tegen de BTW-wetgeving. De belastingplichtige is echter van oordeel dat deze boeten onterecht werden opgelegd en begint een procedure voor de fiscale rechter.

Na enige tijd komt de fiscus tot het besef dat de bewuste processen-verbaal daadwerkelijk de verkeerde inbreuken vermelden en komt met de belastingplichtige overeen om de zaak voor de rechtbank te laten doorhalen.

Het verhaal stopt hier echter niet want een jaar later legt de fiscus aan diezelfde belastingplichtige opnieuw dezelfde boetes op, maar deze keer wél met de correcte inbreuken in het proces-verbaal vermeld.

De belastingplichtige verzet zich hier tegen aangezien hij van oordeel is dat de zaak met de doorhaling definitief ten einde was gekomen en beroept zich op het non bis in idem-beginsel, krachtens hetwelke hij geen tweede keer voor dezelfde feiten kan worden bestraft.

Het hof van beroep te Gent geeft de belastingplichtige echter ongelijk.

Een doorhaling houdt immers geen afstand van recht in, maar louter een afstand van geding. De fiscale Administratie behoudt met andere woorden haar recht om de belastingplichtige te beboeten voor de begane overtredingen, zolang de verjaringstermijn daarvoor nog niet is verstreken, zijnde drie jaar of zeven jaar afhankelijk van het bestaan van kwade trouw in hoofde van de belastingplichtige.

Deze (nieuwe) beboeting betreft dus geen tweede bestraffing voor dezelfde feiten maar louter de rechtzetting van een materiële vergissing, aldus het hof.

Deze voor de belastingplichtige benarde situatie kon echter door een eenvoudige procedurele ingreep worden vermeden.

Laat u daarom grondig en voorafgaandelijk informeren over al uw rechten en mogelijkheden en de strategie in een fiscaal geschil!

Contacteer LAUWERS & SEUTIN Fiscale Advocaten voor al uw vragen en/of opmerkingen hieromtrent.