De fiscus voert al enkele jaren de strijd op tegen bedrijfsleiders, die zich door hun eigen vennootschap laten bezoldigen door het kosteloos ter beschikking stellen van vastgoed. De vennootschap trekt dan alle uitgaven voor deze woning af als beroepskosten. De bedrijfsleider betaalt via de personenbelasting een beperkt forfait voor het genot van dit voordeel. Het hof van beroep in Gent beslecht de strijd nu in het nadeel van de fiscus.
Standpunt van de fiscus over de bezoldigingstheorie
Volgens de bezoldigingstheorie zijn de uitgaven, die een (management)vennootschap maakt voor het kosteloos ter beschikking stellen van een onroerend goed aan haar bedrijfsleider, geacht aftrekbaar te zijn als beroepskost. Op voorwaarde dat de bedrijfsleider werkelijke prestaties levert voor de vennootschap en deze laatste haar bedrijfsleider met het voordeel van alle aard wenst te bezoldigen. Het Hof van Cassatie oordeelde reeds in een dergelijke zin en ook het Grondwettelijk Hof bevestigde het bestaan van de bezoldigingstheorie.
De toepassing van deze nochtans duidelijk afgebakende theorie lag al langer onder vuur bij de fiscale administratie, zelfs wanneer het niet ter discussie stond dat de betrokken bedrijfsleider werkelijke prestaties levert voor de vennootschap. De fiscus verwerpt ook in dat geval de aftrek van de uitgaven die de vennootschap maakt. Ze argumenteert dan dat er een disproportionaliteit bestaat tussen het in de personenbelasting belastbare voordeel van alle aard en de kosten die gemaakt zijn door de vennootschap om het voordeel van alle aard te verschaffen.
“Het stoorde de fiscale administratie dat een vennootschap haar belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting kon verkleinen door een mooi voordeel te verstrekken aan de bedrijfsleider” verklaart fiscaal advocaat Thierry Lauwers.
Baanbrekend arrest bevestigt bezoldigingstheorie
In een nieuw arrest verkregen door Lauwers Fiscale Advocaten maakt het hof van beroep te Gent brandhout van de bezwaren van de fiscale administratie ten aanzien van de bezoldigingstheorie.
Volgens het hof kunnen er geen extra voorwaarden gekoppeld worden aan de toepassing van de bezoldigingstheorie zodra vastgesteld is dat een bedrijfsleider werkelijke prestaties heeft geleverd ten bate van een vennootschap en de vennootschap de bedrijfsleider hiervoor wenst te vergoeden middels de toekenning van een voordeel van alle aard.
De toevoeging van om het even welke andere voorwaarde (zoals een proportionaliteit tussen enerzijds de kosten gemaakt om het voordeel van alle aard te kunnen verschaffen en anderzijds de belastbaarheid van het voordeel van alle aard in de personenbelasting, of een specifieke verantwoording voor een plotse toename van het totale bedrag aan bezoldigingen) zou neerkomen op een verboden opportuniteitsoordeel.
“Dat de forfaitaire aftrek van de voordelen van alle aard in de personenbelasting niet in verhouding staat met de omvang van de kosten die de vennootschap draagt, doet volgens het hof niet ter zake aangezien de wet hierover geen enkele voorwaarde stelt.”
Gevolgen van de uitspraak voor de verloning van bedrijfsleiders
Het volgt uit deze rechtspraak dat de kosten, die een vennootschap maakt met betrekking tot de kosteloze terbeschikkingstelling van een onroerend goed aan haar bedrijfsleider, aftrekbaar zijn als beroepskosten. Op voorwaarde dat de bedrijfsleider werkelijke prestaties levert voor de vennootschap en deze laatste haar bedrijfsleider met het voordeel van alle aard wenst te bezoldigen. De bewijslevering van dit bezoldigingsopzet betreft een feitenkwestie.
De bezoldigingstheorie laat de vennootschap bijgevolg toe om:
- Een onroerend patrimonium op te bouwen;
- De eigen belastbare grondslag te beperken;
- De zaakvoerder te bezoldigen op een in de personenbelasting eerder fiscaal voordelige manier.
Ook als de vennootschap slechts het vruchtgebruik verwerft van een onroerend goed zou de bezoldigingstheorie volgens Lauwers van toepassing moeten zijn wanneer aan alle voorwaarden ervan voldaan is.
Enkel wanneer de kosten manifest overdreven zouden zijn, kan de fiscale administratie de aftrek ervan nog weigeren in toepassing van artikel 53, 10° WIB 92, een bepaling die aan zeer stringente toepassingsvoorwaarden is onderworpen.
Voorbeeld
Een managementvennootschap is eigenaar van een appartement aan zee. Het appartement behoort in volle eigendom toe aan de vennootschap en wordt kosteloos ter beschikking gesteld aan deze bedrijfsleider als vergoeding voor de door hem geleverde prestaties. De bedrijfsleider wordt bijgevolg belast op een voordeel van alle aard.
Nemen we het voorbeeld van een onroerend goed met een aankoopwaarde € 500 000 en waarvan het in de personenbelasting belastbare voordeel van alle aard € 7 000 op jaarbasis bedraagt. De vennootschap draagt jaarlijks een kost met betrekking tot het onroerend goed ten bedrage van € 30 000 (afschrijvingen, onroerende voorheffing, verzekering,…).