Het nieuwe wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) heeft uiteraard een fiscale impact. Gelukkig zijn de bepalingen van het Wetboek Inkomstenbelastingen (WIB) in overeenstemming gebracht met het nieuwe WVV.
De overgang van werkelijke zetelleer naar incorporatieleer is daar een mooi voorbeeld van. In het WIB worden die wijzigingen opgenomen en behoudt het de werkelijke zetel als criterium om de fiscale residentie van een vennootschap te bepalen. Het woord “statutairé” of “sociaal” werd geschrapt in het WIB teneinde elke verwarring te vermijden.
Wat eveneens van belang is, is het wegvallen van het kapitaal in een BV. Dit begrip is het voorwerp van een eigen fiscale definitie.
De vennootschap kan haar eigen aandelen ook niet meer inkopen alvorens te voldoen aan de nieuwe liquiditeitstest.
Het plafond van 20% werd geschrapt in het WVV. Teneinde een fiscale neutraliteit te behouwen met het vorig regime werd de limiet van 20% opnieuw ingevoegd in het WIB.
Het WVV is onafscheidelijk verbonden met het WIB inzake de definitie van “kleine onderneming”. In het WVV onderscheiden de kleine vennootschappen zich van de grote op basis van artikel 15 § 1 – 6, in het geval ze geen een van de volgende criteria overschrijden:
- 50 werknemers (jaarlijks gemiddelde);
- 9 miljoen euro omzetcijfer (zonder BTW);
- 4,5 miljoen euro balanstotaal.
Overeenkomstig fiscaal recht dienen KMO’s niet enkel de criteria te volgen van het WVV, maar dienen zij tevens te beantwoorden aan de bepalingen van artikel 215, lid 2 WIB/92 die de vennootschappen aanduidt die kunnen genieten van het verminderd tarief. Vanaf 1 januari 2020 zijn de bepalingen om te kunnen genieten van het verminderd tarief gewijzigd:
- een KMO mag geen financieringsvennootschap zijn ;
- er moet een rechtstreekse controle zijn door een natuurlijke persoon;
- de storting van een minimale bestuurdersvergoeding van 45.000;
- de KMO mag geen investeringsvennootschap zijn die geniet van een derogatoir fiscaal regime.